Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ3307

Datum uitspraak2009-06-29
Datum gepubliceerd2009-07-23
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/2780 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongeschiktheidsontslag anders dan wegens ziekte of gebrek. Anders dan de rechtbank is de voorzieningenrechter met verzoeker van oordeel dat de omstandigheid dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de telefoongesprekken, dat het telefoonnummer niet bewaard is gebleven en dat er geen aangifte is gedaan, niet kan afdoen aan het vorenstaande en ook geen rechtvaardiging vormt voor het niet willen bekend maken van de gegevens. De voorzieningenrechter volgt verzoeker in zijn standpunt dat de vermoedelijke gedragingen weliswaar in de privésfeer hebben plaatsgevonden, maar dat dergelijke gedragingen de integriteit van betrokkene als politieambtenaar en in het verlengde daarvan het korps raken. Ernstig plichtsverzuim. Aan het ontslag ligt mede de beoordeling ten grondslag. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het ongeschiktheidsontslag voldoende deugdelijk is gemotiveerd en dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de aangevallen uitspraak geen stand zal houden. Schorst de werking van de uitspraak van de rechtbank.


Uitspraak

09/2780 AW-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van: de Korpsbeheerder van de politieregio Utrecht (hierna: verzoeker), in verband met het hoger beroep van: verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 maart 2009, 08/1011 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene), en verzoeker Datum uitspraak: 29 juni 2009 I. PROCESVERLOOP Verzoeker en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2009. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef, werkzaam bij de politieregio Utrecht. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M. Scheggetman, werkzaam bij ACP te Leusden. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Betrokkene is werkzaam als politieagent C bij de politieregio Utrecht, alwaar ook betrokkenes (ex)echtgenote MM werkzaam is. Op 11 september 2006 is MM tijdens het werk op haar privé mobiele telefoon gebeld door een vrouw die zich voorstelde als [M.] (hierna: M). M heeft zowel in dat telefoongesprek als in een later die dag gepleegd telefoongesprek met groepschef C, meegedeeld een seksuele relatie te hebben gehad met betrokkene, dat betrokkene haar gedurende die relatie regelmatig tijdens diensttijd in dienstuniform heeft bezocht, dat betrokkene haar na beëindiging van die relatie telefonisch is blijven lastigvallen, ondanks het feit dat zij haar nummer had gewijzigd en dat zij overwoog om daarvan aangifte te doen. Betrokkene heeft de korpsleiding verklaard gedurende zes jaar een relatie te hebben gehad met M, maar ontkent haar tijdens diensttijd in uniform te hebben bezocht en haar te hebben lastiggevallen. Betrokkene heeft geweigerd de persoongegevens van M aan de korpsleiding bekend te maken, van mening zijnde dat het een privé aangelegenheid betrof. 1.2. In verband met dit voorval heeft de korpsleiding medio oktober 2006 het Bureau Veiligheid en Integriteit (hierna: BV&I) verzocht om een oriënterend onderzoek te doen naar mogelijk plichtsverzuim van betrokkene. Dat plichtsverzuim zou bestaan uit het in dienstuniform en in diensttijd een of meerdere malen bezoeken van een vrouw, alsmede het regelmatig lastig vallen van die vrouw nadat de relatie was beëindigd. Nadat de identiteit van M niet kon worden vastgesteld, heeft BV&I het oriënterend onderzoek op 20 december 2006 zonder resultaat afgerond. Nadien heeft betrokkene, ondanks nadrukkelijk verzoek van de korpsleiding, volhard in zijn weigering de persoongegevens van M bekend te maken. 1.3. Op 23 februari 2007 is een beoordeling opgemaakt over het functioneren van betrokkene over de periode 1 mei 2005 tot 12 december 2006, met als eindoordeel onvoldoende en op 19 mei 2007 is die beoordeling vastgesteld. 1.4. Bij besluit van 4 juli 2007 is betrokkene op grond van artikel 94, eerste lid en onder g, van het Besluit algemene rechtspositie politie per 1 augustus 2007 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Bij besluit van 25 februari 2008 zijn de bezwaren van betrokkene tegen de beoordeling en het ongeschiktheidsontslag ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen de beoordeling ongegrond verklaard, het beroep tegen het ongeschiktheidsontslag gegrond verklaard, overwegende dat het niet noemen van de naam van M ten onrechte is aangemerkt als plichtsverzuim, en verzoeker opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 3. Verzoeker heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de aangevallen uitspraak niet behoeft te worden uitgevoerd tot het moment waarop in hoger beroep is beslist. 4. De voorzieningenrechter overweegt naar aanleiding hiervan het volgende. 4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 4.2. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak. 4.3. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang. Hij moet daarom antwoord geven op de vraag of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Of dat het geval is hangt af van het antwoord op de vraag of bij betrokkene sprake is van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn functie, anders dan op grond van ziekten of gebreken. De beantwoording van die vraag vergt een onderzoek en een afweging die pas in de bodemprocedure ten volle kunnen geschieden. In het kader van het onderhavige verzoek komt de voorzieningenrechter tot de volgende afweging. 4.4. Volgens vaste rechtspraak van de Raad moet ongeschiktheid - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn - worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. 4.5. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van plichtsverzuim. Dienaangaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat gezien de inhoud van de mededelingen van M, te weten het tijdens diensttijd in dienstkleding bezoeken van M en het lastigvallen M nadat de relatie was beëindigd, bij verzoeker terecht twijfel is gerezen aan betrokkenes integriteit en betrouwbaarheid als politieambtenaar. Betrokkene heeft vervolgens geweigerd om de persoonsgegevens van M bekend te maken en heeft de gerechtvaardigde twijfel aan zijn integriteit om hem moverende redenen niet willen wegnemen, terwijl de functie van betrokkene vereist dat zijn integriteit boven iedere twijfel verheven is. 4.6. Anders dan de rechtbank is de voorzieningenrechter met verzoeker van oordeel dat de omstandigheid dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de telefoongesprekken, dat het telefoonnummer van M niet bewaard is gebleven en dat M geen aangifte heeft gedaan, niet kan afdoen aan het vorenstaande en ook geen rechtvaardiging vormt voor het niet willen bekend maken van de gegevens van M. Dat BV&I tijdens het oriënterend onderzoek betrokkene niet heeft gehoord, maakt dit ook niet anders nu betrokkene vele malen is gehoord en ook nadien steeds is blijven volharden in zijn weigering. Daarbij volgt de voorzieningenrechter verzoeker in zijn standpunt dat de vermoedelijke gedragingen weliswaar in de privésfeer hebben plaatsgevonden, maar dat dergelijke gedragingen de integriteit van betrokkene als politieambtenaar en in het verlengde daarvan het korps raken. 4.7. Met inachtneming van het vorenstaande heeft betrokkene zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter door te weigeren de persoonsgegevens van M bekend te maken aan ernstig plichtsverzuim schuldig gemaakt. 4.8. Voor zover aan het ontslag mede de beoordeling ten grondslag is gelegd, stelt de voorzieningenrechter zich achter de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, waarvan de gronden worden onderschreven. Hetgeen door betrokkene thans is aangevoerd bevat geen nieuwe gezichtspunten. 4.9. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat niet valt in te zien dat het gedrag dat heeft geleid tot het voorwaardelijk strafontslag in 2004 niet mede ten grondslag zou mogen worden gelegd aan het oordeel dat sprake is van ongeschiktheid voor de functie. 5. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het ongeschiktheidsontslag voldoende deugdelijk is gemotiveerd en dat er een redelijke mate van waarschijnlijkheid is dat de aangevallen uitspraak geen stand zal houden. Op grond van dit oordeel en gelet op de omstandigheid dat uitvoering van de aangevallen uitspraak met zich zou brengen dat verzoeker betrokkene opnieuw tewerk moet stellen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. 6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe; Schorst de werking van de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 maart 2009, 08/1011, totdat op het hoger beroep is beslist; Bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van € 447,- terugbetaalt aan de politieregio Utrecht. Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2009. (get.) K. Zeilemaker. (get.) M.B. de Gooijer. JvS